vrijdag 18 mei 2018

Te grijs hfd 4 Op ziekenbezoek

Diederik heeft getreuzeld bij het maken van een afspraak met zijn zieke vriend Piet. Hij vindt het vreselijk om zijn geliefden te zien lijden. Ook is hij bang om dingen te horen die zijn angst voor kanker bevestigen. Piet op zijn beurt reageerde traag op de mails van Diederik en had zijn telefoon steeds uit staan. Uiteindelijk heeft Diederik Piets vrouw gebeld en aan haar is het te danken dat hij nu omhoog klimt in een trappenhuis dat naar Amsterdams gebruik rommelig is en spaarzaam verlicht. Piet staat hem op de overloop op te wachten en in het schijnsel van de woningverlichting kan Diederik constateren dat hij ondanks maanden chemotherapie nog steeds een beetje bolle wangen heeft en ook niet kaler is geworden. Hij beantwoordt Diederiks omhelzing stijfjes, dat wel. Als hij voorgaat naar de bibliotheek blijkt hij bovendien te strompelen.
“Pijnlijke kuiten. Het duurt meestal maar een paar uur,” legt hij op opgewekte toon uit. “Ik heb tot nu toe maar één dag gehad dat ik helemaal niet kon lopen, dus het valt erg mee.”

Superwiet
In de bibliotheek, een lichte kamer waarvan drie wanden bedekt zijn met boeken, staan opvallend veel kleine plantjes. Op de vensterbank telt Diederik er tien, in een kleine verlichte vitrine nog eens vijf. Kennelijk groeien ze snel, want veel hebben zulke gerekte steeltjes dat ze doorbuigen en dreigen te knakken. Op de grote tafel staan ook plantjes. Ernaast liggen ijzerdraad en een tang, waarmee Piet voor zijn rachitische gewas kleine steuntjes maakt. Hij ziet Diederiks verbaasde blik, want hij was nooit zo op planten en dieren.
“Deze planten gaan het supermiddel worden tegen de bijeffecten van de kuur.”
Diederik knikt om te laten zien dat hij begrijpt dat het om chemotherapie gaat. Piet legt uit wat zijn recept is.
“De topjes koken in melk, beetje tijm erbij, opdrinken en je voelt je een jonge god. Wel een zieke god natuurlijk.”
Hij lacht om zijn grapje en vervolgt:
”Ik heb drie soorten wiet, een tegen misselijkheid, een die helpt om in te slapen en een tegen het algemene kutgevoel. De depersonalisatie blijft natuurlijk, het gevoel dat een ander je lichaam aanstuurt en daar heel nare dingen meedoet. Daartegen helpt wiet niet. En niet tegen de angst. Maar goed, alle beetjes helpen.”
”Wanneer zijn die plantjes dan klaar voor gebruik?” vraagt Diederik verbaasd.
“Dat hangt van het weer af, ze moeten naar buiten. In het begin van de zomer kan ik beginnen met oogsten, deze soort bloeit snel en lang.”
“Maar tegen de zomer ben je toch klaar met de therapie?”
“Goed dat je het zegt.”

Munt per week
Hij loopt naar twee glazen met op het oog gelijke hoeveelheden munten en verplaatst een munt van het ene naar het andere glas.
“Iedere munt staat voor een week therapie. Ik ben al twee weken over de helft. Nog tien weken afzien.”
“Maar dan is het nog lang geen zomer,” zegt Diederik opnieuw
“Nee, tegen die tijd is het linker glas allang leeg, dan is de kuur voorbij.”
“Voor wanneer zijn die plantjes dan?”
”Voor mij, tegen de misselijkheid, dat zei ik toch? Wil je koffie?”
Diederik beseft dat zijn vriend zijn geloof in de tijd heeft verloren. Tijd is alleen het verplaatsen van muntjes, het bijstellen van een datum. Dat er ooit een einde komt aan zijn lijden ligt ver buiten zijn voorstellingsvermogen. Hij staat kreunend op en Diederik volgt hem naar de keuken. Het valt hem op dat Piet telkens steun zoekt, alsof zijn evenwichtsgevoel is aangetast.
“Zal ik de koffie maken?” biedt hij aan.
“Nee hoor, het gaat prima. Je kunt wel even de filter uitspoelen, koud water doet pijn aan mijn vingers.”
 
Bloed
Als de koffie klaar is, strompelt hij terug naar de bibliotheek en gaat voorzichtig zitten.
“En hoe is het bij de bank? Jij hebt toch een nieuwe functie?”
Diederik wil het verhaal positief houden. Het lijkt hem ongepast, dat hij als gezond persoon gaat klagen, maar hij doet het zijns ondanks, klagen over zijn baan en over de voortdurende ruzies met Claudia. Piet hoort hem aan en vertelt dan zijn eigen verhaal.
“Mijn vrouw dacht laatst dat ze ook ziek was, vanwege bloed in de poep. Want daarmee begint het: dat je poep raar is en dat je vaak moet. Paniek dus, bij mij meer dan bij haar.”
Die paniek kan Diederik zich maar al te goed voorstellen. Hij heeft beide verschijnselen.
Piet gaat voort: “De dokter stelde gelukkig meteen vast dat het een gesprongen bloedvaatje was. Het ging inderdaad in een paar dagen over, de frequentie werd ook weer normaal. Ik zei al tegen haar, dat het wel heel toevallig zou zijn, dat we bijna tegelijkertijd dezelfde aandoening zouden krijgen. Ik geef toe dat er af en toe een epidemie lijkt te heersen, maar dit zou toch heel kras zijn.”

Vergeten feestgevoel
Diederik ziet hier een kans om over zijn angst te beginnen, ook al is praten erover een erkenning dat er een probleem kan zijn en daarvoor schrikt hij terug.
“Het lijkt inderdaad een epidemie,” begint hij voorzichtig, maar op dat moment stoot Piet zijn kopje om, het geeft een hele plas. Hij begint op te staan, maar Diederik is hem voor en haalt snel een doekje. Het moment om zijn angst te delen is voorbij. Terwijl hij de tafel schoonmaakt, spreken ze over gemeenschappelijke vrienden. Als hij weer zit, vraagt hij:
“Is er iets speciaals wat jij gaat doen als de chemo klaar is. Iets leuks? ”
Piet is verrast, het idee is kennelijk nieuw.
“Iets leuks doen om het te vieren. Ja, dat zal wel moeten.”
Alleen het denken aan feestje is hem al teveel. Hij staart naar de breekbare plantjes op tafel en dan naar Diederik, gedesoriënteerd. Na een korte stilte herhaalt hij zonder het te weten Claudia’s woorden.
“Wees maar blij dat je gezond bent.”

Ver paradijs
Het is geen constatering, maar een wens. Piet heeft geen behoefte aan gezondheidsangsten en –klachten van anderen. Hij gelooft in een paradijs zonder ziekte en de slopende behandelingen ervan. Zelf is hij uit de wereld van de gezonden verdreven, maar dat is tijdelijk, hij hoopt er ooit terug te keren en zich weer goed te voelen, weer te kunnen genieten van zijn lichaam. Diederik wil hem die hoop niet ontnemen.
“Voor zover ik weet ben ik gezond, maar zeker ben je nooit op onze leeftijd.”
Piet lacht, vreugdeloos.
“Met dat laatste ben ik het helemaal eens, Diederik. Er kan altijd iets gebeuren dat je leven op zijn kop zet.”
Hij kijkt Diederik aan en begint te huilen. Diederik knielt onhandig naast zijn stoel, gaat dan op de  leuning zitten en neemt Piets hoofd in zijn handen. Er valt niets te zeggen, hij kan alleen maar wachten tot zijn vriend is uitgehuild. Dat is vrij snel. Dan droogt hij zij ogen en kust Diederik ten afscheid.
“Ik ben zo blij dat jij en Claudia nog gezond zijn. Dat moet toch de norm zijn op onze leeftijd.”
“Maak je over ons geen zorgen,” zegt Diederik. Hij geeft Piet nog een schouderklopje, kust hem nogmaals en vertrekt, vluchtend voor zijn onoprechtheid en angst, maar vooral geschokt door de deplorabele toestand waarin hij Piet heeft aangetroffen, een man van zijn leeftijd, die veel beter voor zijn lijf zorgde dan hij. Zelf drinkt hij veel en vermijdt sport en rauwkost. Dat is vragen om problemen.   



 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten