vrijdag 26 augustus 2016

Leven met je hoofdpersonen, dat wil je

“Hoe lang moet je blijven werken aan een roman?” vroeg een van mijn meelezers zich af in reactie op mijn post over herschrijven. “Ik heb altijd gehoord minstens vijf jaar.” Mijn antwoord is dat ik anderhalf jaar bezig ben en bij het volgende blog de eerste scene ga publiceren, over Diederiks 60ste verjaardag. Ik vorder dus en Te grijs wordt geen gebed zonder einde.
De vraag hoelang het gaat duren, stel ik me wél, uit ongeduld. Uiteraard zie ik uit naar de hopelijk lovende recensie van Aleid Truijens in de Volkskrant en een eventuele uitnodiging voor het Boekenbal in april 2017. Hope springs eternal.
Op een meer realistisch vlak ben ik benieuwd naar hoe Te grijs er uiteindelijk uit komt te zien: zal het eindproduct genade vinden in de ogen van anderen - en die van mezelf. Verder wil ik graag beginnen aan een nieuw project, liefst met Cécile Sanders, met wie ik zo plezierig In de schaduw van de Wolkenkrabber heb geschreven. Mede door fulltime banen en opgroeiende kinderen heeft dat trouwens bijna tien jaar geduurd.




Boos en berooid
De voornaamste oorzaak van mijn ongeduld is dat ik wil opgaan in mijn verhaal, ik wil flow. Multatuli (zie ook post 47 Over koffiemakelaars) kwam terug uit Indië met een hoofd dat barstte van verontwaardiging. Op een achterstallige huurkamer in Brussel wierp hij in drie weken het klad van Max Havelaar op papier. Vervolgens kon hij nog net een DEF-versie voltooien voordat een oogontsteking verder werken onmogelijk maakte. De hele productie had toen minder dan twee maanden geduurd. Het kan dus wel. Van de andere kant: Multatuli was woedend en zat in geldnood. Ik ben een tevreden en welgestelde pensionado. Toch kun je ook vanuit een comfortabele positie snel werken. Simon Vestdijk (1898-1971) publiceerde sinds zijn debuut in 1932 gemiddeld minstens één roman en één novelle per jaar, naast essays en vertalingen. De dichter Adriaan Roland Holst noemde hem dan ook “de man die sneller schrijft dan God kan lezen.”

Dipping in and out
De droom van mij en de meeste aspirant-romanciers wordt perfect beschreven in de
Huffington Post, waar de Amerikaanse actrice en schrijfster Holly Robinson het heeft over being in that writing zone where you just dig in and live inside your book (…) and become your characters. Ze beschrijft ook het alternatief waarin je dip in and out of the book over several years. Dat laatste ben ik aan het doen, vrees ik. Misschien is dit geploeter de noodzakelijke voorbereiding op de derde versie, waarin ik een tijd met Diederik en Claudia lééf. Zoals ik al zei: hope springs eternal.



vrijdag 19 augustus 2016

Schrijven over bankwezen vereist prudentie

Mijn hoofdpersoon Diederik werkt bij een bank en dat geeft extra problemen. Dat wist ik vanaf het begin, omdat ik zelf in de financiële sector heb gewerkt. Toch heb ik hem geen journalist gemaakt, het andere beroep dat ik goed ken. De kern van de Te grijs is namelijk vervreemding. Diederik begrijpt de wereld niet meer en voelt zich buitengesloten en machteloos. Hoewel het journalistiek bedrijf veel absurde kanten heeft, kan het niet tippen aan het bankwezen. Dat fungeert in een eigen universum met een eigen ethiek en een vloeiende overgang tussen feiten en dromen. In zo´n surrealistische omgeving zou ieder mens in identiteitscrisis raken.



Zeker geen Bureau
Een probleem van schrijven over je oude metier is dat je veel weet. Voor je werk heb je vertrouwelijke informatie gekregen, je hebt je oog laten vallen op documenten die waren vergeten in kopieermachines, je hebt collega´s onthullingen horen doen over werk en privé. Han Voskuil heeft dit soort kennis gebruikt voor zijn succesvolle serie Het Bureau. Lezers van de boeken kunnen sommige van zijn ex-collega´s op straat herkennen en direct weten wat hun seksuele voorkeur is. Soms lijkt het of hij met iemand wil afrekenen. Dat lijkt me niet de manier om met vertrouwelijke kennis om te gaan. Te grijs is geen sleutelroman.                 

Anonieme collega’s
De B-bank is fictief, maar wat daar gebeurt, kan bij iedere bank gebeurd zijn. De berichtgeving en de literatuur over de financiële sector ondersteunen deze stelling. Wat de werknemers van de B-bank betreft: slechts één treedt uit de anonimiteit en dat is Diederiks collega Iris. Iedere gelijkenis met bestaande sympathieke bankmedewerksters berust op toeval.

Blijf aan de lijn
Tot slot een fragment over de B-bank. Een Amerikaanse kredietbeoordelaar oordeelt zeer negatief over de bank. Diederik gaat daar in een artikeltje tegenin. Hij stuurt het concept naar de concerntop en krijgt kort daarna telefoon.
“Je spreekt met de secretaris van de Raad van Bestuur. Het gaat over jouw artikel "B-bank onveranderd sterk" naar aanleiding van het negatieve rapport over ons van de Amerikaanse kredietbeoordelaar. Je verwijst naar ons eigen rapport dat heel positief is. Welk rapport is dat?”
”Dat moeten we nog maken. Ik ga ervan uit dat Reporting wel een periode kan vinden waarin we financieel stabiel waren.”
Diederik hoort aan de galm dat de telefoon op de luidspreker staat, waarschijnlijk luistert de hele raad van bestuur mee.
“Ik moet er even over nadenken,” zegt de secretaris. “Blijf aan de lijn.”
Het wordt stil. Diederik begrijpt dat de bovenbazen bespreken hoe ze afstand kunnen bewaren tot deze kunstgreep. De oplossing is snel gevonden.
“Pak het maar aan zoals je het beschreef,” zegt de secretaris. ”Laat Iris rechtstreeks contact opnemen met Reporting. We hoeven de Raad van Bestuur niet met deze kwestie lastig te vallen.”



 

 

zaterdag 13 augustus 2016

Mijn held is White, maar ik kies voor Harris

Ik probeer Te grijs zo simpel mogelijk te houden, vertelde ik een schrijvende vriendin. Ik vertel zoveel mogelijk chronologisch in de tegenwoordige tijd en flits zo weinig mogelijk terug. Mijn voorbeeld is daarbij de heel feitelijke  Robert Harris (An officer and a spy, 2013). Ik zou willen schrijven als Patrick White (Voss, 1953), die zich juist concentreert op de beleving. Maar wat White doet, zal ik nooit kunnen. 
Ze vond die keus moeilijk te begrijpen. Ze komt dan ook uit een familie van mensen die zichzelf grote taken stellen en die vervolgens voltooien. Ik kom juist uit een gezin dat twijfelde aan de eigen kracht en reactief was. Dat kan een verklaring zijn voor mijn pragmatische aanpak van Te grijs, waarvan ik spoedig complete scènes aan dit blog hoop toe te voegen.



Waarom White
Patrick White was de lastige zoon van een rijke schapenboer in Australië. Hij begon al vroeg te schrijven en kreeg in 1973 de Nobelprijs voor literatuur. Ondanks zijn immense succes als auteur betreurde hij het dat hij geen kunstschilder was. Ook leverde hij kritiek op de manier waarop de Nobelprijs werd toegekend. Verder was hij homoseksueel, maar schreef daar nauwelijks over.
White was een zoekend en twijfelend mens en die kenmerken benadrukt hij heel knap in zijn personages. Zijn bekendste werk, Voss (1957) gaat over een Duitse ontdekkingsreiziger die de outback van Australië wil verkennen. Voss gaat op bezoek bij de financier van zijn noodlottige expeditie, maar treft alleen diens nichtje Laura. Die erkent desgevraagd dat ze zelden het binnenland intrekt.
“Jammer dat u zich zo opsluit,” zei de Duitser. “Uw land is van grote subtiliteit.“
Met ruwe aandrang beschuldigde hij haar van de oppervlakkigheid die ze zelf vermoedde. Af en toe kon ze haar eigen stem horen. Ze was ook bang van het land waarvan ze, bij gebrek aan een ander, veronderstelde dat het het hare was
.
         
Gelaagde twijfel
Veel auteurs hebben over de zoekende mens geschreven, maar White is anders door de introductie van maar liefst drie niveaus van onzekerheid. Hij beschrijft in Voss een reis naar een onbekend gebied door personages die vervreemd zijn van zichzelf en hun omgeving. White zelf is de verteller, die analyseert wat er gebeurt, maar daarbij woorden als of en misschien gebruikt. Hij weet het zelf ook niet.
Het zal duidelijk zijn dat Voss een ingewikkeld boek is. Het is ook lijvig, alleen het bezoek aan de sponsor neemt al 28 bladzijden in beslag. Als ik de methode White op Te grijs toepaste zou het boek uitgroeien tot een pil van 600 pagina’s. Ik zou er tien jaar aan moeten werken. Dat zie ik mezelf niet doen. Ook mis ik simpelweg de inspiratie voor White’s geweldige situatieschetsen, waarvan hieronder een voorbeeld. Het gaat over de rustplek waar de ontdekkingsreizigers met hun lastdieren en vee op krachten kunnen komen.

Zwemmend in het gras
Het hoge gras was bijna droog, zodat een scherper gezucht van opsteeg als het waaide. De wind boog het tot tanige golven, met kammen waarop de laatste overlevenden der bloemen dreven, en verschrompelden en omlaag werden gezogen in de deining. Heel de dag zwommen de paarden en de koeien door die zee van gras. Hun buiken rolden en gorgelden. Heel de nacht bezatten de beesten zich aan dauw en gras, maar in de dromen van de mannen waren de golven van gras en de golven van slaap spoedig één geworden.

vrijdag 5 augustus 2016

Schrijven op je ideale plek, bijvoorbeeld op Lesbos

Schrijvers zijn in de luxepositie om voor werkzaamheden een ideale plek waar ook ter wereld te kunnen zoeken. De Fransman Alain de Botton (Proeven van liefde, 1993) houdt het sober: hij huurt een kantoorplek in de buurt, zodat hij thuis vrij is. Saskia Noort (Huidpijn, 2016) creëert vaak suspense in een afgelegen huis op het hippe Ibiza. Louis Couperus (Eline Vere, 1889) schreef graag in Rome, net als Wolfgang Goethe (Das Leiden des jungen Werthers, 1774). Deze voorbeelden kreeg ik van een betrouwbare informant, die mij ook wees op de schrijversverdieping boven Atheneum Boekhandel in Amsterdam waar onder andere de Israëliër Nir Baram (Goede mensen, 2010) te gast was.



Groetende bergbewoners
Omdat ik graag snuffel aan het leven van de Groten in het Vak, was ik heel blij toen mijn echtgenote voorstelde om een werkvakantie te houden. De bestemming was Agiassos, een dorpje in de bergen van Lesbos, een eiland dat toeristen hard kan gebruiken.
Van het vluchtelingendrama was niets te merken in het verstilde en vergrijsde Agiassos, waar een toerist nog wordt gegroet. ’s Ochtends werkten we er, mijn echtgenote binnen aan het enige normale tafeltje; ik zelf buiten met de benen gestrekt onder een kniehoog exemplaar, zittend op het cement van het dakterras en steunend tegen de cementen bank. Het was meestal fris en de zon scheen laag over de beboste bergen. Na korte tijd klonk het lied van de rijdende groenteman op uit de stegen. Dan had ik al een paar regels geschreven. Het verhaal kwam spontaan op, zoals een belevenis die je vertelt in een gesprek. Na vijf heerlijke en productieve dagen gingen we naar de noordkust van Lesbos. Daar begint de volgende scene.

Ontheemde Syriërs gezocht
De Turkse kust is vlakbij, Claudia denkt dat ze erheen zou kunnen zwemmen, qua afstand. De vluchtelingeninvasie heeft aan de Griekse kant trieste sporen achtergelaten, op het strand een hoop zwemvesten, aan de kustweg een verlaten opvangpost met Arabisch opschrift, in een natuurgebied een verwijsbordbord naar een verzamelpunt.
De ontheemden zelf zijn merkwaardig onzichtbaar. Eigenlijk zijn Claudia en Diederik blij dat hen de persoonlijke confrontatie met het oorlogsleed wordt bespaard. Als ze gaan vertrekken, knaagt er echter iets.
“We moeten toch gaan kijken bij het opvangkamp,” zegt Diederik. “Anders negeren we die ellende helemaal en dat klopt niet.”
Dus vertrekken ze extra vroeg richting vliegveld, zodat ze langs de vluchtelingenopvang kunnen rijden. De dauw staat nog op de voorruit, als ze de bagage inpakken. Over de bergen en de vlakte bij de binnenzee arriveren ze bij Moria, het dorp waar het kamp moet liggen. Ze wringen zich door de nauwe straatjes en zien eerst alleen de gebruikelijke groepjes Griekse bejaarden. Dan zien ze drie zwarte jongemannen, gespierd en goed gekleed. Verderop loopt weer een groepje en weer verderop nog een. Overal lopen Afrikaanse mannen, maar Arabisch ogende gezinnetjes zien ze nergens.
“Tja, leven in Afrika is natuurlijk ook geen feest,” zegt Diederik. Claudia is in verwarring, ze heeft onlangs een groot bedrag gedoneerd voor de gestrande vluchtelingenkinderen uit Syrië en nu dit. De weg naar het kamp is intussen onvindbaar en tenslotte kronkelen ze het dorp uit. Daar, langs de doorgaande weg, ontdekt Diederik een echtpaar, de vrouw zwaar gehoofddoekt.
“Zie je dat stel?” zegt hij tegen Claudia. “Dat zullen Syriërs zijn.”
Ze bevestigt zijn vermoeden, opgelucht dat de werkelijkheid is wat hij moet zijn, althans een beetje.

Herschrijven of in één keer goed

Schrijven is herschrijven en dat laatste is voor de meeste auteurs een zware opgave. Een van hen is Maarten ’t Hart. Op de website schrijvenonline legt hij uit dat hij bij het maken van een eerste versie alles helder voor zich ziet en intens beleeft, maar “ga ik achteraf sleutelen, dan heb ik die oorspronkelijke emotie niet meer en ook het beeld staat me niet meer helder voor ogen.”
Zijn afkeer van herschrijven leidt soms tot lelijk taalgebruik. In Ik had een wapenbroeder bijvoorbeeld: Een peloton verlaat de kazerne. Ze dragen sportbroekjes en gymschoenen. Ze gaan drie of zes kilometer hardlopen in de bossen. Veldloop.
Lelijke overgang van enkelvoud naar meervoud, staccato zinnetjes en een hinderlijke woordherhaling. Toch een geniaal verteller. Maarten.




Kwestie van moed
Onlangs vertelde ik een van de meelezers dat ik Te grijs aan herschrijven ben.
“Wat dapper van je,” zei ze. “Ik heb daar de moed niet voor.”
Ook zij heeft een manuscript voltooid, maar het vervolgens afgelegd, liever dan het opnieuw woord voor woord onder ogen te zien. Ik heb daar alle begrip voor. Je schrijft je eerste versie met passie en je vindt jezelf erg goed, anders ga je geen maanden achter je pc zitten. Vervolgens zet je de laatste punt en sluit het document. Je laat het allemaal bezinken en gaat vol vertrouwen aan versie 2. Dan is het even slikken wanneer je het volgende fragment  van Te grijs leest. Diederik is op bezoek bij een vriend met kanker. Die krijgt chemotherapie en is over de helft van deze martelgang. Diederik vraagt hem:
“Is er iets speciaals wat je gaat doen als de chemo klaar is. Iets leuks?”
Piet is verrast, de gedachte is nieuw.
”Iets leuks om het te vieren. Ja, dat zal wel moeten.”
Drie ietsen, drie is-sen en twee keer leuk in drie zinnetjes. Niet storend misschien, maar slordig.


Modiano en Camus
Bleef het maar bij slordigheden, maar je ontdekt ook overbodige passages en - erger nog – grapjes die niet leuk zijn. Nobelprijswinnaar Patrick Modiano (debuut La place de l’Étoile, vertaald als De plaats van de ster) vermijdt het herschrijfleed door zich principieel te beperken tot één versie. Hij werkt net zo lang op de eerste zin tot die in zijn ogen perfect is. Dan begint hij aan zin twee.
Deze methode wordt ook gevolgd door de gepassioneerde aspirant-romanschrijver Joseph Grand in La peste van Albert Camus. Hij begint met de introductie van een beeldschone paardrijdster in het Bois de Boulogne. Omdat hij de perfecte vrouw perfect wil beschrijven, produceert hij een eindeloos aantal versies. Van die eerste zin dus.