vrijdag 28 oktober 2016

De film Genius en het verlangen naar een redacteur

Af en toe voel ik me een Amsterdamse creatief. Bijvoorbeeld nu ik naar Genius ga, een film over romanschrijven. Ik ga er heen met Cécile Sanders, co-auteur van In de schaduw van de Wolkenkrabber (download pdf). We kunnen de film bekijken in het nostalgisch-intieme filmhuis The movies aan de Haarlemmerstraat. Of in De Filmhallen, een omgebouwde tramremise in de Kinkerbuurt. Bij gebrek aan een hip scootertje gaan we erheen met dat andere grootstedelijke vervoermiddel, de gammele fiets.



200 kantjes ballast
De film gaat over schrijven, maar de hoofdpersoon is de redacteur van een uitgeverij. Deze historische persoon, Max Perkins (acteur Colin Firth), redigeerde werk van Ernest Hemmingway, F. Scott Fitzgerald en Thomas Wolfe. Anders dan “Tom” Wolfe van het verfilmde Bonfire of the vanities schreef Wolfe senior ingewikkeld en omslachtig. Hij leverde bij redacteur Perkins 1100 getypte kantjes in. Die stroomlijnde de tekst en verwees bij elkaar 200 kantjes naar de prullenmand, wat de relatie met de auteur onder druk zette, zoals de film laat zien.   

Verlangen naar een redacteur  
Ik ben heel benieuwd naar Genius, want ik verlang soms naar een redacteur. Al doet mijn loopbaan anders vermoeden, ben ik geen natuurlijke communicator. Als ik de krochten van mijn geest volg, vinden mijn lezers wat ik schrijf raar en ongeloofwaardig. Daarom probeer ik de versies van mijn roman uit op maar liefst acht meelezers. Meestal begrijp ik hun kritiek. Soms niet en dan zou ik het advies willen van een ervaren redacteur. De passage hieronder is een voorbeeld. Diederiks chef wil hem ontslaan, maar de topman van B-bank blijkt een Diederik-fan. Dat het ontslag hierdoor van de baan is, vinden mijn meelezers ongeloofwaardig.  

Gered in de lift
Het komt niet onverwacht, het verzoek van zijn chef om beneden in een kamertje te praten over de toekomst. Diederik verwacht een exit-voorstel. De techniek stelt hem nog steeds voor problemen. Ook heeft hij zich herhaaldelijk negatief uitgelaten over de situatie van het bedrijf.
Ze stappen in de lift die onderweg stopt bij de RvB-verdieping. De bestuursvoorzitter komt binnen en begroet hen hartelijk. Hij wenst Diederiks baas geluk met zijn medewerker.
“Altijd vindt die man een lichtpuntje. Laatst met de kwartaalcijfers: “De groei begint in het zuiden”. Inderdaad was in Maastricht de omzet toegenomen. Door vergroting van het district, maar toch. Diederik merkt die dingen op.”
Bij het verlaten van de lift geeft hij nog een schouderklopje.
“Van zulke communicatiemensen zouden we er meer moeten hebben.”
Zwijgend leggen Diederik en zijn baas de rest van het traject af. Ze halen koffie en gaan in een kamertje zitten. De chef heeft zich met zijn kenmerkende flexibiliteit snel aan de nieuwe situatie aangepast.
“Je hoort het van de CEO himself, Diederik, je vindingrijkheid wordt gewaardeerd. Maar daarnaast zie ik veel verbeterpunten waaraan je moet werken.”

vrijdag 21 oktober 2016

Eigenlijk zou ik jaloerser moeten zijn

Ik ben niet zo jaloers aangelegd en dat is een handicap bij het schrijven. Omdat jaloezie in al zijn vormen schrijvers tot grote hoogte opstuwt. Jaloezie was een drijvende kracht voor Leon Tolstoj bij het beschrijven van Anna Karenina’s liefde voor een cavalerieofficier. Thomas Mann voegt in Buddenbrooks een dimensie toe aan het huwelijk van Thomas Buddenbrook door hem intens jaloers te maken op de muziekpartner van zijn vioolspelende vrouw Gerda. Opnieuw een officier trouwens, nu eentje van de infanterie die piano speelde. Maar jaloezie is meer dan liefdespijn. Ernest Hemingway was extreem jaloers op zijn vierde vrouw Mary Welsh, omdat zij een betere journalist was. In zijn boeken speelt jaloezie een kleine rol. Ik denk dat hij te macho was om over rivalen te schrijven. Dichter bij huis zou Het diner van Herman Koch een ander boek zijn zonder de jaloezie van de hoofdpersoon op zijn succesvollere broer.



Geen zin in muziek
Jaloezie is een instinct, maar dat zegt niet dat een mens dat kritiekloos moet volgen. Thomas Buddenbrook hoort uit de muziekkamer hoe zijn vrouw passies uit die hij niet kent. De stiltes na de stukken vindt hij nog erger. Hij vertrouwt zijn vrouw zoals hij zichzelf vertrouwt en hij deed het stiekem met het meisje van de bloemenwinkel. Verder is duidelijk dat hij zijn vrouw tekort doet. Dat is gedeeltelijk zijn keuze, want hij heeft geen bal zin om zich in muziek te verdiepen. Hij kan boos zijn op zichzelf, op zijn vrouw misschien, maar zeker niet op de muzikale officier die zijn vrouw helpt om te uiten wat ze bij haar man niet kwijt kan. Hij moet eigenlijk blij zijn met de komst van de officier. Zijn huwelijk wordt er beter van.
Maar dit is alles ratio en al nadenkend merkte ik dat ik ook kleine pijntjes van jaloezie heb en Diederik ook, zoals blijkt uit het volgende fragment. Hij is met zijn vrouw op een feestje.

Singletjes uitzoeken
Terwijl zijn gesprekspartner snacks aan het halen is, kijkt hij naar Claudia. Ze zit gehurkt over een doos met singletjes gebogen, de aanzet van haar billen is zichtbaar en het randje van haar turkooizen slipje. Een van hun vrienden staat achter haar en kijkt over haar schouder met haar mee. Claudia legt een plaatje op de pick-up, maar doet iets verkeerd, ze krijgt de draaitafel niet in beweging. De vriend buigt zich over haar heen en steunend op haar schouder drukt hij de juiste toets in. Als de muziek uit de speaker schalt, richten ze zich op. Het is een traag nummer en ze pakken elkaar beet en dansen een paar passen dicht tegen elkaar aan, om dan lachend uiteen te gaan. Het is die lach die Diederik doet krimpen van jaloezie. Lachen, dat doet Claudia zelden meer, althans met hem.
Als de muziek is afgelopen, buigt het tweetal zich opnieuw over de collectie antieke songs. Diederik hoort verbaasde uitroepen en ook verschillende keren zijn naam. Vervolgens draaien beiden zich naar hem toe, nog steeds gehurkt, Claudia met een singletje in de hand.
“Speciaal voor jou, Diederik,” roept ze en terwijl de eerste tonen opklinken kijkt ook haar kompaan lachend zijn richting uit en met zijn hand op haar knie zegt hij tegen haar:
”Van een man met zo’n slechte smaak kun je alleen maar houden.” 

vrijdag 14 oktober 2016

Weersaanduidingen en de lessen van Bob Dylan

Het zou mooi zijn als ik de handelingen van mijn personages kon omlijsten met de weersomstandigheden. Als dat goed gedaan wordt, voegt het aan een tekst een fysieke ervaring toe. Zo gebruikt de Nobelprijswinnaar voor de Literatuur 2016, de Amerikaan Robert Zimmerman (“Bob Dylan”), met veel effect korte aanduidingen van het weer. Bijvoorbeeld in Girl from the North Country:
If you’re traveling in the North Country fair
Where the winds hit heavy on the borderline
Remember me to one who lives there
For she was once a true love of mine.
Bob heeft in zijn hart nog steeds een warm plekje voor haar, want als een vriend naar het Noorden reist, vraagt hij hem:
Please see for me if she has a coat so warm
To keep her from the howling winds.
Door de opmerking over de jas worden de beukende winden in de grensstreek een lichamelijke, intieme ervaring.

 
Hoop op regen

Dylans landgenoot en collega-Nobelprijswinnaar(1962) John Steinbeck maakt weeraanduidingen zelfs de dragers van een meesterwerk: The grapes of wrath (1939). De door droogte geplaagde keuterboeren in Oklahoma kijken sinds de vroege lente hoopvol naar de wolken, maar helaas: The last part of May the sky grew pale and the clouds that had hung in high puffs for so long in the spring were dissipated. The sun flared down on the growing corn day after day.
En daarmee begint het verhaal van de grote en rampzalige trek van de familie Joad naar Californië, de geboortestaat van Steinbeck.
  
Leugenaars  en ijsnaaldjes
In mijn verhaal is het weer nog maar in één scene uitgebreider aan bod gekomen. Daarin pakt Diederik zijn fiets om naar het station te gaan. Die ochtend  is er een hard rain gevallen op de B-bank in de vorm van zeer negatieve mediaberichten en er moet een list worden bedacht.
De weerman had het weer “stabiel” genoemd en “ongekend mild voor de tijd van het jaar”. Dit laatste was te danken “aan een zuidwestelijke stroming die warme oceaanlucht aanvoerde”. Diederik beleefde dit compleet anders. Toen hij het portiek uitkwam, huiverde hij onder zijn dikke jack. Zijn handen verkleumden terwijl hij zijn kettingslot losmaakte en hij vloekte zachtjes.
“Fucking leugenaars, die weermannen! Kutzooi is het.”
De zuidwestelijke stroming was ijzig van temperatuur en voerde bovendien ijsnaaldjes aan, die in zijn gezicht prikten, niet echt pijnlijk, maar onaangenaam. Waar ze vandaan kwamen was niet te zien. Het wolkendek was egaal grijs en lag als een deksel over de stad. Diederik stapte op zijn fiets en reed langzaam naar het station. Op het werk wachtte hem een uitdagende klus. 

vrijdag 7 oktober 2016

Schrijven op je ideale plek, bijvoorbeeld op Lesbos

Schrijvers zijn in de luxepositie om voor werkzaamheden een ideale plek waar ook ter wereld te kunnen zoeken. De Fransman Alain de Botton (Proeven van liefde, 1993) houdt het sober: hij huurt een kantoorplek in de buurt, zodat hij thuis vrij is. Saskia Noort (Huidpijn, 2016) creëert vaak suspense in een afgelegen huis op het hippe Ibiza. Louis Couperus (Eline Vere, 1889) schreef graag in Rome, net als Wolfgang Goethe (Das Leiden des jungen Werthers, 1774). Deze voorbeelden kreeg ik van een betrouwbare informant, die mij ook wees op de schrijversverdieping boven Atheneum Boekhandel in Amsterdam waar onder andere de Israëliër Nir Baram (Goede mensen, 2010) te gast was.



Groetende bergbewoners
Omdat ik graag snuffel aan het leven van de Groten in het Vak, was ik heel blij toen mijn echtgenote voorstelde om een werkvakantie te houden. De bestemming was Agiassos, een dorpje in de bergen van Lesbos, een eiland dat toeristen hard kan gebruiken.
Van het vluchtelingendrama was niets te merken in het verstilde en vergrijsde Agiassos, waar een toerist nog wordt gegroet. ’s Ochtends werkten we er, mijn echtgenote binnen aan het enige normale tafeltje; ik zelf buiten met de benen gestrekt onder een kniehoog exemplaar, zittend op het cement van het dakterras en steunend tegen de cementen bank. Het was meestal fris en de zon scheen laag over de beboste bergen. Na korte tijd klonk het lied van de rijdende groenteman op uit de stegen. Dan had ik al een paar regels geschreven. Het verhaal kwam spontaan op, zoals een belevenis die je vertelt in een gesprek. Na vijf heerlijke en productieve dagen gingen we naar de noordkust van Lesbos. Daar begint het volgende fragment.

Ontheemde Syriërs gezocht
De Turkse kust is vlakbij, Claudia denkt dat ze erheen zou kunnen zwemmen, qua afstand. De vluchtelingeninvasie heeft aan de Griekse kant trieste sporen achtergelaten, op het strand een hoop zwemvesten, aan de kustweg een verlaten opvangpost met Arabisch opschrift, in een natuurgebied een verwijsbordbord naar een verzamelpunt.
De ontheemden zelf zijn merkwaardig onzichtbaar. Eigenlijk zijn Claudia en Diederik blij dat hen de persoonlijke confrontatie met het oorlogsleed wordt bespaard. Als ze gaan vertrekken, knaagt er echter iets.
“We moeten toch gaan kijken bij het opvangkamp,” zegt Diederik. “Anders negeren we die ellende helemaal en dat klopt niet.”
Dus vertrekken ze extra vroeg richting vliegveld, zodat ze langs de vluchtelingenopvang kunnen rijden. De dauw staat nog op de voorruit, als ze de bagage inpakken. Over de bergen en de vlakte bij de binnenzee arriveren ze bij Moria, het dorp waar het kamp moet liggen. Ze wringen zich door de nauwe straatjes en zien eerst alleen de gebruikelijke groepjes Griekse bejaarden. Dan zien ze drie zwarte jongemannen, gespierd en goed gekleed. Verderop loopt weer een groepje en weer verderop nog een. Overal lopen Afrikaanse mannen, maar Arabisch ogende gezinnetjes zien ze nergens.
“Tja, leven in Afrika is natuurlijk ook geen feest,” zegt Diederik. Claudia is in verwarring, ze heeft onlangs een groot bedrag gedoneerd voor de gestrande vluchtelingenkinderen uit Syrië en nu dit. De weg naar het kamp is intussen onvindbaar en tenslotte kronkelen ze het dorp uit. Daar, langs de doorgaande weg, ontdekt Diederik een echtpaar, de vrouw zwaar gehoofddoekt.
“Zie je dat stel?” zegt hij tegen Claudia. “Dat zullen Syriërs zijn.”
Ze bevestigt zijn vermoeden, opgelucht dat de werkelijkheid is wat hij moet zijn, althans een beetje.