vrijdag 24 februari 2017

Relatietherapeut kan zorgen voor productieve liefde

Ik heb ernstige relationele problemen. “Dat verbaast me niets,” zal de lezer zeggen.
”Je roman is sterk autobiografisch en een van de thema’s is de huwelijkscrisis van de hoofdpersonen. Dan weet ik genoeg.” Nu ontken ik niet dat mijn vrouw en ik af en toe met elkaar praten in een sfeer van openheid. Sommige zinnen krijgen dan een akoestisch accent. Gewoonlijk zijn we blij met elkaar. Verder heb ik geen minnares en leef ik in harmonie met mijn familie en vrienden. Mijn relaties met mensen van vlees en bloed zijn in het algemeen warm.




Moord op Holmes
Het probleem zit hem in de al eerder gemelde koele relatie met mijn personages. Die moet ik absoluut verbeteren, wil ik geïnspireerd aan de gang kunnen blijven met het verhaal. De Britse auteur Arthur Conan Doyle begon te balen van zijn populaire speurder Sherlock Holmes en liet hem in Zwitserland in een kloof storten om niet meer over hem te hoeven schrijven. Zijn Zweedse collega Henning Mankell bevrijdde zich van inspecteur Kurt Wallander door hem Alzheimer te laten krijgen. Het is duidelijk dat de spanningen tussen schepper en schepping hoog kunnen oplopen en het einde kunnen betekenen van zeer succesvolle projecten.               

Heikel onderzoek
Tot nu toe heb ik geprobeerd mijn personages aardig te vinden, maar daar gaat het misschien niet om. De Nederlandse schrijver Őzkan Akyol liet zich voor zijn nieuwste boek Turis sterk inspireren door zijn vader, hoewel hij hem haat.
Een zeer belezen vriendin mailde me over deze kwestie dat schrijvers van goede boeken “van hun personages houden, hoe slecht of gestoord ze hen ook maken”. Die alles vergevende liefde zorgt ervoor dat “de lezer de personages gelooft.”
Als dit waar is, heb ik nog veel te doen. Eerder sprak ik in dit blog het verlangen uit naar hulp van een ordenende redacteur. Momenteel heb ik meer behoefte aan een gespecialiseerde relatietherapeut. Die zal me zeker vragen om Diederiks sterke en zwakke punten te inventariseren. Gezien het autobiografische karakter van mijn boek is dat een heikele onderneming.

vrijdag 17 februari 2017

Na zoveel keer toch twijfel: doe ik het wel goed?

Doe ik het wel goed? Deze week passeer ik de mijlpaal van 75 posts van het blog michielsroman. Bij een gemiddelde lengte van 400 woorden is dit 28.000 woorden, een dun boekje. Het manuscript van Te grijs telt 65.000 woorden. Het is dus niet zo dat ik alleen maar lul óver het werk, maar al werkende lul ik inderdaad veel.
En hoe goed is mijn blog? Sanderkooistra.nl selecteerde de beste vijf blogs van Nederlandstalige schrijvers. Het Engelstalige blog van Arnon Grunberg is voor hem ‘’met vlag en wimpel’’ nummer een. Een verrassende derde in Kooistra’s top-5 is de in 2009 overleden Simon Vinkenoog, wiens blogs nog altijd live staan. Kooistra zelf blogt ook, vooral over schrijven. Inhoudelijk sterk en bijzonder stijlvol vormgegeven. Ik heb nog veel te leren voor ik me kan meten met de blogtop, dat is duidelijk.



Zoals het hoort
De vraag is vervolgens of ik het blog professioneel aanpak. Ik googlede “recept blog” en kreeg in binnen seconden 28,2 miljoen hits, want er zijn angstwekkend veel weblogs. Toen vroeg ik voluit “hoe schrijf ik een blog” en kwam op schrijvenonline.nl dat nauwkeurige instructies geeft. Kies een onderwerp voor de hele reeks blogs die je gaat schrijven, dat zal gelden voor alle posts van het blog. Beperk je tot een herkenbaar onderwerp of thema, waar je een persoonlijke band mee hebt, “je stem moet uniek zijn”. Reageer op reacties en promoot je blog via vrienden en social media. En tenslotte: regelmaat en routine zijn de peilers van een blog, dus “schrijf, ook als je niets te schrijven hebt”. Ik mag constateren dat ik alles doe wat schrijvenonline adviseert, behalve het laatste.            

Levendig verkeer
Waar het uiteindelijk om gaat, is of de lezer én de schrijver het  blog leuk vinden. Michielsroman is nu in totaal 4490 keer bekeken. De afgelopen vier weken lag het aantal lezers op 73 per post, duidelijk boven het historisch gemiddelde van 59. Omdat de meeste mensen selectief posts lezen, is de groep die ik bereik veel groter dan het gemiddelde. Eén post dit jaar werd 150 keer bekeken in twee dagen.
Voor zoveel mensen wil ik eens in de week graag een aantal uren zweten. Want het is spannend, bloggen, omdat je meteen kunt zien of je gelezen wordt op de computer, de telefoon en de i-pad. Ik kan daarop een zekere invloed uitoefenen via de teaser op facebook, waar de titel en de illustratie staan afgebeeld. De eerste uren na plaatsing durf ik de lezersstatistiek niet te openen. Vaak kijk ik pas zaterdagavond en eigenlijk ben ik dan altijd blij verrast, gewoon dat iemand gekeken heeft wat ik te melden had over de schrijverij.

vrijdag 10 februari 2017

Rupsje Nooitgenoeg aartsvijand van schrijvers

Een roman wordt snel een Rupsje Nooitgenoeg, die steeds hongert naar nieuwe episodes. Het is aan de schrijver om hieraan krachtig weerstand te bieden. Een boek moet strak in zijn lijf zitten. Teveel input leidt tot vormverlies. In het uiterste geval wordt de auteur een literaire feeder. Een traditionele feeder mest zijn vrouw vet tot een vleesmassa van honderden kilo’s. Zijn literaire evenknie laat een roman uitdijen tot een onaffe en amorfe collectie zinnen.
Ik denk dat J.J.Voskuil op weg was zich te ontwikkelen tot zo’n feeder. Dertig jaar lang maakte hij massa’s aantekeningen voor Het Bureau, maar bij zijn pensionering had hij daarvan nog niets gepubliceerd. Dat kwam naar eigen zeggen pas toen hij jaren na zijn pensionering begon terug te denken aan zijn werk. De herinneringen gingen gepaard met een onverdraaglijke hoofdpijn. Om therapeutische redenen besloot hij toen om zijn aantekeningen te organiseren tot een manuscript.  




Bofkont Voskuil
Voskuil had enorm geluk met zijn uitgever. In 1996 meldde hij zich onaangekondigd bij Van Oorschot met de complete, uitgetikte tekst voor zeven lijvige boeken. Veel uitgevers hadden hem naar de naburige papierbak verwezen, maar Van Oorschot zag de potentie van Voskuils kroniek van drie decennia frustrerend kantoorleven.
De omvang van het werk wijst er al op dat ook Voskuil weinig schrijfbaars kon laten liggen. En na 5000 pagina’s Het bureau vond hij het nog nodig om de episodes over zijn dementerende schoonmoeder en over voormalige buren uit te werken tot weer nieuwe boeken. Het is een wonder dat hij zijn grote werk ooit heeft kunnen afsluiten.           

Hopelijk functioneel 
Mijn eigen boek moet ik ook tijdig afsluiten, anders ben ik door mijn grijze Rupsje Nooitgenoeg zo een decennium verder. Ik wil wél de vruchten plukken van mijn schrijverij, bescheiden als die zullen zijn.
Afsluiten dus en verdiepen, dat Te grijs. En nieuwe  episodes bewaren voor een volgend project. Misschien stop ik de volgende tekst in dat nieuwe mapje. Misschien ook vind ik er toch een functioneel plaatsje voor in Te grijs. Het fragment gaat over een bezoek aan mijn/Diederiks dementerende moeder, sinds begin dit jaar weduwe, na ruim een halve eeuw huwelijk.

 Vrees voor intimiteiten
Tijdens het middagdutje blijft haar gebit gelukkig in, ze ziet er goed uit, slaapt vredig naast het lege bed van haar overleden man. Misschien voelt ze Diederiks aanwezigheid, want ze opent onverwacht haar ogen. Ze herkent hem meteen en in haar gezicht breekt de zon door.
“Diederik, wat heerlijk dat je er bent.”
Ze wil meteen opstaan, maar hij vreest intimiteiten met afzakkende kleren en natte luiers.
“Ik bel de zuster.”
Die verschoont haar en manoeuvreert haar naar de sta-op-stoel.
“Vertel,” zegt ze en hij geeft haar beknopt het laatste familienieuws met na iedere zin een  kans om te reageren, want haar geheugen is extreem kort. De zwangerschap van de vrouw van zijn zoon is ze helemaal vergeten. Ze is blij opnieuw.
“Je wordt opa, Diederik,” zegt ze en kijkt hem aan met een ondeugende lach.
“Je wordt een oude vent.”
Hij herinnert haar eraan dat ze de zwangere Renate gefeliciteerd heeft bij de recente crematiebijeenkomst van haar man. Ze reageert verbaast.
“Crematie? Wie is er dan dood?”
“Papa is overleden, mam.”
Hij vreest dat ze alsnog in huilen zal uitbarsten, ze heeft haar hele leven met hem gedeeld, tegenover haar staat zijn stoel.
“Is Jan dood?” zegt ze verbaasd en dan gedecideerd: “Nee, dat geloof ik niet, dat is onzin.”
En opgewekt herhaalt ze:
“Heerlijk dat je er bent.”

vrijdag 3 februari 2017

Niet de schrijver, maar de lezer schept het verhaal


Zou het een trend worden, de overbevolking in de literatuur? En dan bedoel ik niet het groeiend legioen schrijvers dat de lezer bedelft onder een lawine boeken. Dan heb ik het over boeken met een menigte van tientallen personages, ieder met een eigen karakter en achtergrond. Deze week was ik bij de presentatie van Duel der Vikingen, een lijvig boek over de strijd om een Zweedse erfenis. Schrijver Thomas Lindblad voert vier hoofdpersonen op en een horde vrienden en familie. Toen ik zei dat ik de kluts  kwijtraakte, wees hij op de handige genealogie aan het eind van het boek. Daarin kon ik alles opzoeken. De digitale uitgave had bovendien een bijlage met personalia van de belangrijkste veertien personages. Wat was mijn probleem?
    

 

Neem nu Game of Thrones
Goede vraag, want personageproliferatie hoeft succes niet in de weg te staan, zoals Leon Tolstoj, Louis Couperus en J.R.R. Tolkien lieten zien en meer recent George Martin. Hij schreef de boekenreeks Het lied van ijs en vuur waarop de televisieserie Game of thrones is gebaseerd. Een van de lezers van deze Amerikaanse bestsellers telde meer dan dertig personages.
Het vereist veel vertrouwen in de kwaliteit van je verhaal om de potentiële lezer te belasten met een vracht voorinformatie. Je stelt als auteur eisen aan de lezer. Multatuli vond dat het kenmerk van een goede schrijver. “Een lezer die geen tijd heeft om te vragen ‘wat is dat’ hoeft niet te lezen” vond hij.      
Mulisch de Dienstverlener
Ik ben het daarmee oneens, een schrijver is een dienstverlener. Ik zal hem dan ook niet belasten met genealogische puzzels. Een boek lezen is toch al een zware klus, waarschuwde wijlen Harry Mulisch al. “De lezer is niet de toeschouwer van een toneelstuk, maar de acteur die alle rollen uitbeeldt. De schrijver levert de tekst, maar een artistiek werkstuk wordt het pas door het talent van de lezer.”
Mulisch moet dit door bittere ervaring geleerd hebben, want hij had geen bescheiden aard. A.F.Th. van der Heijden stelt zich nog nederiger op. “Elk boek is au fond een doos vol dode woorden,” constateert hij. ”Totdat de lezer zich bereid toont ze met zijn ogen tot leven te wekken.”