vrijdag 27 januari 2017

Tongamputatie belooft een schrijfbaar verhaal

Ik ontdekte deze week ineens een luguber, maar heel schrijfbaar verhaal. Een oud studiegenoot van mij lag na een langdurig ziekbed op sterven. Amputatie van de tong kon zijn leven nog een paar maanden verlengen. Zijn vrouw had haar carrière opgeofferd om hem bij te staan, tien jaar lang. Ze had gegeven wat ze kon en het was op. De tong weghalen om het hart in dit gemartelde, uitgemergelde lijf nog iets langer te laten kloppen leek volstrekt zinloos. Ze moet iets dergelijks gezegd hebben, want hij antwoordde moeizaam: “Ik ben er nog, hoor.”    


Wonderlijke levenslust
Stel dat de partner van de man mij uitgebreid zou willen vertellen hoe hij man stap voor stap lichamelijke functies verloor en daarop reageerde. Uit haar verhaal en de informatie van andere intimi zou ik insjallah het verhaal kunnen distilleren van zijn wonderlijke levenslust. In iedere fase van verval moet hij een betekenis hebben gegeven aan zijn bestaan, er een zeker genoegen aan hebben beleefd. Het zou hard werken zijn om deze ultieme levenskunst te beschrijven, maar ik zou steeds terug kunnen vallen op mijn dossier met feiten en meningen. Dat is het voordeel van non fiction. Je hebt informatie over je personages die niet ter discussie staat. Je hebt het er maar mee te doen. In fiction ervaar ik de vrijheid wel eens als te groot, waardoor je altijd blijft twijfelen.     
Annejets verhalenvoorraad
Het is de methode van Heineken-biograaf Annejet van Zijl, de schrijfster van Sonny Boy en Een Amerikaanse prinses. Haar laatste twee boeken zijn gebaseerd op levensgeschiedenissen waar ze toevallig tegen aan liep. Ze kwam nog veel meer verhalen tegen en heeft een hele voorraad. Zo groot dat ze in een interview auteurs opriep om eens te komen praten. Ze had mooi materiaal voor ze, het zou zonde zijn als daar niets mee gebeurde.
Misschien is het domme koppigheid, maar ik wil allereerst Te grijs afmaken, ook nu ik besef  hoeveel werk er nog vóór me ligt. Het zit vooral in het geloofwaardig maken van het verhaal. Dat enorme probleem heb je bij non fiction niet. De lezer twijfelt er misschien aan dat amputatie van de tong levensreddend kan zijn, maar het is een feit, ook hij moet het er maar mee doen.

vrijdag 20 januari 2017

Pap, als ik spring ben ik heus niet dood


Het is al jaren geleden, mijn middelste zoon was nog een peuter. We stonden op het balkon en keken naar het betegelde terras ver onder ons, ik over de balustrade, hij tussen de hekspijlen door. Hij liet de diepte tot zich doordringen en zei:
“Als ik naar beneden spring, ben ik heus niet dood pap. Dan probeer ik heel hard mijn ogen open te doen en dan leef ik weer.”
Natuurlijk schrok ik van deze gevaarlijke zienswijze. Gelukkig heeft hij zijn overmoedige plan nooit uitgeprobeerd. De overtuiging dat alles mogelijk is als je maar sterk genoeg wil, is wel zijn leidraad gebleven, ook in het volwassen leven.    



Doordrenkte levens
Bij het lezen van Max Perkins. Editor of genius moet ik vaak aan de overmoed van mijn zoon denken. Ik heb eerder de film gezien en er hier over geschreven. Max Perkins was redacteur van Scott Fitzgerald (The great Gatsby), Ernest Hemingway (A farewell to arms) en Thomas Wolfe (Look homeward Angel). Ondanks frequente schrijfkramp, hadden ze het onwankelbare vertrouwen dat ze met elk boek de wereld meer zouden verbazen. I know I can beat anything I have ever done before, and certainly surprise the critics and the public,” schreef Wolfe aan Perkins. Fitzgerald en Hemingway vroegen zich af of hun volgende boek het beste zou worden in hun eigen tijd of in alle tijden. Hun kinderlijke verwachting van hun almacht leidde tot verscheurde, met alcohol doordrenkte levens en bij Hemingway tot zijn voortijdige dood.
In Nederland zei Jan Cremer: “Ik ben de beste. Ik stijg boven alles en uit in Nederland. Dat is geen grootspraak. Dat is gewoon een feit.” Volgens mij lijdt hij minder dan de bovengenoemde Amerikanen, maar produceerde hij ook minder meesterwerken.   

Haalbaar onvoldoende
De auteurs die ik noemde deelden het besef dat ze iets bijzonders aan het schrijven waren. Dat gevoel is mij vreemd. Ik denk in het haalbare. Ik denk dat ik met Te grijs een goed boek schrijf dat relevant en onderhoudend is voor een groep lezers. Misschien is daarvoor toch meer nodig dan vlijt en organisatie en moet ik vaker het gevoel hebben dat ik de hemel kan bestormen. Voor mijn hoofdpersoon Diederik geldt hetzelfde. Hij en ik, wij moeten af en toe uit ons dak gaan.

zaterdag 14 januari 2017

Een grafrede is schrijven voor het eggie

Daar stond ik dan vrijdagmiddag, links van me de kist met mijn vader, voor me de verzamelde familieleden en vrienden. Ik heb de levensschets van hem met droge ogen kunnen uitspreken. Als oud radioman bleek ik ook keurig binnen de toegewezen vijf minuten. Tijdens het schrijven was ik bang dat mijn woorden naar me terug zouden kaatsen. Dat ze tijdens het uitspreken ineens hun volle betekenis zouden onthullen en ik stil zou vallen of zou gaan hakkelen of huilen. Dat zou ontroering oproepen, maar het gehoor niet wijzer maken over de Creatieve en strijdbare vader, grootvader etc.

 

Dromerig romanwerk
Na het dromerige romanwerk was de grafrede schrijven voor het eggie. Mijn vader was dominant aanwezig en een horde getuigen van zijn leven keek over mijn schouder mee. Ik bleef dan ook vlakbij de feiten.
Mijn vader lijkt op de hoofdpersoon van Hermann Hesse´s Steppenwolf; uiterlijk een rustige bourgeois, maar van binnen een avonturier. Mijn vader wilde zeeofficier worden, maar zakte voor het examen en kwam op kantoor. Uiteindelijk werd hij senior lifeguard bij de Haagse Vrijwillige Reddingsbrigade.
Deze passage in mijn rede ontroerde me diep. Ineens zag ik hoe duurzaam en onaantastbaar zijn verlangen naar de zee was geweest. Ik keek naar de kist en voelde deernis met hem, maar slaagde erin door te spreken.

Relatie met Diederik
Na de plechtigheid gingen we naar het strand bij Kijkduin om in de storm uit te waaien. In de auto terug mijmerde ik over de levensverlangens van mijn personage Diederik en merkte geleidelijk dat ik niks kon verzinnen. Anderhalf jaar al beschrijf ik Diederiks daden en gedachten, zonder zijn diepe drijfveren te kennen! Misschien ben ik oppervlakkig. Het kan ook zijn dat je van iemand moet houden om zijn innerlijk te kennen. In dat geval schiet mijn liefde voor Diederik te kort en moet ik dringend aan onze relatie werken.

vrijdag 6 januari 2017

De dood van een storyteller, mijn vader

Vannacht is mijn vader overleden, hij zou in juni 100 worden. Hij voelde zich gisteravond niet goed, maar ging gewoon naar bed. De nachtbroeder trof hem bij zijn tweede ronde dood aan. Mijn dementerende moeder in het andere bed sliep vredig door alles heen. Uiteindelijk ontwaakte ze, maar het overduidelijk dode lichaam van haar man leek geen emotie op te roepen, hoewel ze er aandachtig naar keek. Mijn broer, mijn zoon en ik speurden op haar gezicht naar tekens van gevoel of tenminste begrip. Tevergeefs. Het had een scène kunnen zijn in mijn boek.        



Stoere Vikingen
Het schrijven, of beter het vertellen, heb ik van mijn vader. Niet dat hij ooit romans las: wat je schreef, moest namelijk “kloppen”. Hij was een echte storyteller. Zijn verhalen waren gebaseerd op feiten of  realistische aannames. Maar met deze grondstoffen ging hij vrijmoedig om. Zo  bouwde hij een grote genealogische database op die alle Nooren’s tot 1500 terugvoerde naar een dorpje bij Breda. In Breda was rond het jaar 1000 een sterkte van de Noormannen. Uit deze feiten concludeerde mijn vader dat de brave familie Nooren moest afstammen van de stoere Vikingen, van wie een aantal uit Noorwegen kwam. Een mooi verhaal om mee opgevoed te worden. Zeker omdat ik van grootmoeders kant afstam van Karel de Grote.
Adel en biggetjes
Mijn vader wist van alles een verhaal te maken. De nederige bodes op zijn saaie kantoor waren een mysterieuze Baron en een Graaf. Zijn cliënten waren hoofdpersonen in levensdrama’s. Ik herinner me hoe mijn vader vertelde over een ziekelijke man die zijn baan en zijn vrouw kwijtraakte en uiteindelijk alleen een biggetje over had (het was op het platteland). Maar net voordat mijn vader langskwam was ook dat biggetje door onbekende oorzaak overleden.

Vastgoedmoordenaars  
Aan het einde van zijn leven keerde zijn fantasie zich tegen hem. Het personeel werd een werktuig van vastgoedspeculanten. Die wilden op het terrein van zijn bejaardenhuis een hotel bouwen voor de bezoekers van het naburige Internationaal Strafhof. Hij en de andere bewoners moesten eerst worden geruimd. Moordinstrumenten waren brood met te harde korstjes en – voor de weinige mannen - het weghouden van jazz uit het entertainmentprogramma. Eén wanhopige bewoner had zelf een jazzorkest benaderd, maar tijdens de reis onwel geraakt en luttele weken later overleden. Een ander bewijs: de enige andere mannelijke bewoner zocht contact met mijn vader. Die begreep meteen dat de man een spion was van de vastgoedboeven. Zulke achtervolgingswanen werden steeds sterker. Gelukkig heeft de dood hem bevrijd.