Makelaar
in koffi
Het kan allemaal heel eenvoudig, blijkt. Een van de meest succesvolle Nederlandse romans is Max Havelaar of de koffiveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappy (1859). Multatuli houdt daarin een hartstochtelijk pleidooi tegen de koloniale exploitatie van Indonesië. Misschien juist daarom is de eerste zin kaal, een zakelijke introductie van de schrijver: “Ik ben makelaar in koffi en woon op de Lauriergracht nummer 37” (pdf van het boek onder de link)
Superkort start ook Adriaan van Dis. Indische duinen (1994) begint met de mededeling: “De meisjes wilden de kust zien.” Zijn roman Ik kom terug (2014) heeft als openingszin “We stonden tegenover elkaar, mijn moeder en ik.” Beide schrijvers blijven met hun eerste zin dicht bij de titel. Opmerkelijk is dat ze heel rustig van start gaan met een feitelijke, weinig schokkende mededeling.
Het kan allemaal heel eenvoudig, blijkt. Een van de meest succesvolle Nederlandse romans is Max Havelaar of de koffiveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappy (1859). Multatuli houdt daarin een hartstochtelijk pleidooi tegen de koloniale exploitatie van Indonesië. Misschien juist daarom is de eerste zin kaal, een zakelijke introductie van de schrijver: “Ik ben makelaar in koffi en woon op de Lauriergracht nummer 37” (pdf van het boek onder de link)
Superkort start ook Adriaan van Dis. Indische duinen (1994) begint met de mededeling: “De meisjes wilden de kust zien.” Zijn roman Ik kom terug (2014) heeft als openingszin “We stonden tegenover elkaar, mijn moeder en ik.” Beide schrijvers blijven met hun eerste zin dicht bij de titel. Opmerkelijk is dat ze heel rustig van start gaan met een feitelijke, weinig schokkende mededeling.
’s
Morgens al moe
Een beschouwelijke invalshoek kiest J. Bernlef bij Hersenschimmen (1984), zijn relaas over een man met de ziekte van Alzheimer: “Misschien komt het door de sneeuw dat ik me ’s morgens al zo moe voel.” Een knappe zin, waar de rest van het boek naadloos op aansluit. In de bespiegelende categorie valt ook het begin van Advocaat van de hanen (1990) van A.F.Th. van der Heijden. Allesoverschrijversenboeken.nl citeert de eindeloze beginzin helemaal. Ik volsta met het eerste deel, namelijk:
“Hij had er beter aan gedaan van al zijn zinnen uitsluitend de reuk en de smaak te vertrouwen en dan nog alleen voor zover ze hem zijn eigen verrotting lieten ruiken en proeven(…).
In latere, meer succesvolle boeken zoals De helleveeg kiest Van der Heijden overigens voor een meer feitelijk begin.
Een beschouwelijke invalshoek kiest J. Bernlef bij Hersenschimmen (1984), zijn relaas over een man met de ziekte van Alzheimer: “Misschien komt het door de sneeuw dat ik me ’s morgens al zo moe voel.” Een knappe zin, waar de rest van het boek naadloos op aansluit. In de bespiegelende categorie valt ook het begin van Advocaat van de hanen (1990) van A.F.Th. van der Heijden. Allesoverschrijversenboeken.nl citeert de eindeloze beginzin helemaal. Ik volsta met het eerste deel, namelijk:
“Hij had er beter aan gedaan van al zijn zinnen uitsluitend de reuk en de smaak te vertrouwen en dan nog alleen voor zover ze hem zijn eigen verrotting lieten ruiken en proeven(…).
In latere, meer succesvolle boeken zoals De helleveeg kiest Van der Heijden overigens voor een meer feitelijk begin.
Functioneel
vies
En dan is er de derde soort beginzinnen, dat de aandacht van de lezer wil trekken met een schokkende mededeling. “Omdat het vandaag je laatste dag is, zal ik je sparen,” is het omineuze begin van W.F. Hermans Ik heb altijd gelijk. (1951)". Ook Jan Brokken schuwt de spanning en sensatie niet om de lezer De Kozakkentuin (2015) binnen te trekken: “De eerste keer dat ik hem zag, stond hij in een wit doodshemd voor een vuurpeloton.”
Dat omineuze, dat wilde ik ook voor Te grijs, een boek waarin het meest zichtbare symptoom van darmkanker een belangrijke rol speelt: “Tijdens het doortrekken heeft Diederik zoals gewoonlijk zijn blik afgewend, maar bij het omhoog doen van de bril registreren zijn ogen een streepje rood op het witte porselein.”
Ik vind het beeld vies, maar functioneel vies. Al vrees ik dat sommige lezers na deze startzin de ogen van het boek zullen afwenden.
En dan is er de derde soort beginzinnen, dat de aandacht van de lezer wil trekken met een schokkende mededeling. “Omdat het vandaag je laatste dag is, zal ik je sparen,” is het omineuze begin van W.F. Hermans Ik heb altijd gelijk. (1951)". Ook Jan Brokken schuwt de spanning en sensatie niet om de lezer De Kozakkentuin (2015) binnen te trekken: “De eerste keer dat ik hem zag, stond hij in een wit doodshemd voor een vuurpeloton.”
Dat omineuze, dat wilde ik ook voor Te grijs, een boek waarin het meest zichtbare symptoom van darmkanker een belangrijke rol speelt: “Tijdens het doortrekken heeft Diederik zoals gewoonlijk zijn blik afgewend, maar bij het omhoog doen van de bril registreren zijn ogen een streepje rood op het witte porselein.”
Ik vind het beeld vies, maar functioneel vies. Al vrees ik dat sommige lezers na deze startzin de ogen van het boek zullen afwenden.