vrijdag 29 juli 2016

Over koffiemakelaars, duinen en een doodshemd

De eerste klap is een daalder waard, daarvan ben ik me steeds bewust. Met mijn eerste zin moet ik de lezer de wereld in lokken die ik voor hem heb gecreëerd. Ik ben daarom pas begonnen aan Te grijs toen ik de titel en eerste zin had. Sindsdien heb ik over beide getwijfeld. Vaak heb ik succesvolle boeken uit mijn kast gehaald om te kijken wat de Grote Auteurs hadden bedacht. Deze week ontdekte ik op internet een handig lijstje Beginzinnen van bekende romans op de site allesoverboekenenschrijvers.nl. De site geeft ook een lijstje slotzinnen.



Makelaar in koffi
Het kan allemaal heel eenvoudig, blijkt. Een van de meest succesvolle Nederlandse romans is Max Havelaar of de koffiveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappy (1859). Multatuli houdt daarin een hartstochtelijk pleidooi tegen de koloniale exploitatie van Indonesië. Misschien juist daarom is de eerste zin kaal, een zakelijke introductie van de schrijver: “Ik ben makelaar in koffi en woon op de Lauriergracht nummer 37” (pdf van het boek onder de
link)  
Superkort start ook Adriaan van Dis. Indische duinen (1994) begint met de mededeling: “De meisjes wilden de kust zien.” Zijn roman Ik kom terug (2014) heeft als openingszin “We stonden tegenover elkaar, mijn moeder en ik.Beide schrijvers blijven met hun eerste zin dicht bij de titel. Opmerkelijk is dat ze heel rustig van start gaan met een feitelijke, weinig schokkende mededeling.

’s Morgens al moe
Een beschouwelijke invalshoek kiest J. Bernlef bij Hersenschimmen (1984), zijn relaas over een man met de ziekte van Alzheimer: “Misschien komt het door de sneeuw dat ik me ’s morgens al zo moe voel.” Een knappe zin, waar de rest van het boek naadloos op aansluit. In de bespiegelende categorie valt ook het begin van Advocaat van de hanen (1990) van A.F.Th. van der Heijden. Allesoverschrijversenboeken.nl  citeert de eindeloze beginzin helemaal. Ik volsta met het eerste deel, namelijk:
“Hij had er beter aan gedaan van al zijn zinnen uitsluitend de reuk en de smaak te vertrouwen en dan nog alleen voor zover ze hem zijn eigen verrotting lieten ruiken en proeven(…).
In latere, meer succesvolle boeken zoals De helleveeg kiest Van der Heijden overigens voor een meer feitelijk begin.

Functioneel vies
En dan is er de derde soort beginzinnen, dat de aandacht van de lezer wil trekken met een schokkende mededeling. “Omdat het vandaag je laatste dag is, zal ik je sparen,” is het omineuze begin van W.F. Hermans Ik heb altijd gelijk. (1951)". Ook Jan Brokken schuwt de spanning en sensatie niet om de lezer De Kozakkentuin (2015) binnen te trekken: “De eerste keer dat ik hem zag, stond hij in een wit doodshemd voor een vuurpeloton.”
Dat omineuze, dat wilde ik ook voor Te grijs, een boek waarin het meest zichtbare symptoom van darmkanker een belangrijke rol speelt: “Tijdens het doortrekken heeft Diederik zoals 
gewoonlijk zijn blik afgewend, maar bij het omhoog doen van de bril registreren zijn ogen een streepje rood op het witte porselein.”
Ik vind het beeld vies, maar functioneel vies. Al vrees ik dat sommige lezers na deze startzin de ogen van het boek zullen afwenden.

vrijdag 22 juli 2016

Scènes uit het huwelijk eindelijk ingedeeld

Ik heb de hoofdstukindeling gevonden, eindelijk. De methode van cabaretier en schrijver Kees van Kooten heeft haar vruchten afgeworpen. “Koot” adviseerde auteurs die vastzaten om “er bij te blijven”. Dus niet gefrustreerd de tekst wegleggen in de hoop op een eureka-moment, maar steeds weer de confrontatie aangaan met je onvolkomen creatie. Heb je niks toe te voegen, dan sluit je het document weer. Houd moed. Ooit wordt de geest over je vaardig en weet je weer precies wat je wilde vertellen en in welke volgorde. Het kan een paar maanden duren, dat wel.   



Zoekende schoonmoeder
Nadat ik de acht hoofdstukken had gedefinieerd, heb ik daar 34 scènes over verdeeld. Voor twee scènes zoek ik nog een plek. Van één bestaat alleen de titel: “Leuke dag op het werk”. Een van de meelezers vindt dat het verhaal geloofwaardiger wordt als Diederik tussen alle dagen van falen en crisis ook eens een werkdag heeft waarop alles lekker loopt. Daar zit wat in.
De andere zwervende scène is wel geschreven en heet “Diederik bezoekt bejaarde schoonmoeder”. Diederik vertelt haar dat Claudia en hij onlangs “Scènes uit een huwelijk” weer hebben gezien. Als student vonden ze het bijna drie uur durende relatiedrama van Ingmar Bergman traag en te lang. Nu lag dat heel anders.
Op middelbare leeftijd, met vele decennia huwelijkservaring, hadden ze elke scène op het puntje van hun stoel gezeten door de gruwel van de herkenning.
“Dat begrijp ik wel,”  zegt Diederiks schoonmoeder. “Kun je je voorstellen hoe het voor mij was in die tijd. Praten over relaties deed je niet en ineens lieten ze alles zien. Ik ging er natuurlijk niet met je schoonvader heen, dat zou heel ongemakkelijk zijn geweest.”

Gast met rollator
Deze verdwaalde scène laat zien waarom schrijven zo leuk is. Ineens komt die stokoude dame met haar rollator het verhaal binnen schuifelen. Ze geeft Diederik tijdens de lunch zelfs relatieadvies.
Ze legt haar mes neer en pakt zijn hand, ze kent haar schoonzoon, ze houdt van hem. Ze zegt: ”Als jullie het geluk niet bij elkaar vinden, dan vind je het nergens.”
Ik ben er zeker van dat schoonmama haar plek zal vinden in het boek. In afwachting daarvan begin ik volgende week met het schrijven van tegrijs2.1.

vrijdag 15 juli 2016

Ik had altijd iets met sombere figuren


Het interview met Diederik teruglezend, verbaast het me dat hij niet gevraagd heeft waarom ik zijn sombermakende crisis wil beschrijven. Met dezelfde inspanning zou ik mijn huis kunnen opschilderen en daarvan jaren genieten. Mijn enige antwoord is dat ik liever schrijf. Sommige mensen beklimmen in hun vrije tijd de hoogste bergen van de wereld. Schrijven is een goedkopere, laagdrempeligere en veiligere hobby. Een geschatte miljoen Nederlanders zet zijn zielenroerselen op papier. Voor zestigduizend mensen is auteur het favoriete beroep.

Een loft in de Jordaan
Ik als eenzame, dichtende gymnasiast droomde ook van het professionele schrijverschap. Ik zou in Amsterdam wonen op een loft in de Jordaan. Daar zou ik de levensvragen bespreken met een promiscu gezelschap van bebaarde, pijprokende mannen en hippe, shagrokende vrouwen. De diepste gevoelens delen en wijn drinken uit kartonnen pakken. En natuurlijk verhalen schrijven die uitgetikt en opgestuurd gretig door literaire tijdschriften zouden worden opgepakt. Wat voor spannends ik zou schrijven, wist ik niet. De inspiratie zou wel komen als ik de author’s way of life had.
 

 
 
 
Kwek de Kikker
Eerder deze week vond ik op mijn werkkamer in een la mijn eerste schrijfsels. Mijn vader had er een schrift voor gemaakt en me een potje gekleurde inkt gegeven. Verder een stevige, dikke pen, want ik was pas negen. En daar schreef ik mijn eersteling: De avonturen van Kwek de Kikker. De openingszin was klassiek.
Er was eens een kikker die Kwek heette. Hij woonde in een sloot met andere kikkers. Hij wou wat van de wereld zien. Daarom sprong hij uit de sloot en sprong de wereld in. Na een tijdje kwam hij bij een dorp.
Een dorpsjongen vangt hem en doet hem bij andere dieren in zijn terrarium (moeilijk woord). Kwek vindt het eten niet slecht, maar de mugjes van vroeger waren lekkerder. Sociaal was het behelpen.
De schildpad sliep altijd en met de pad had hij altijd ruzie. Na een tijdje werd hij vriend met de salamander die Piet heette.

Een soort Diederik
Op een goede dag laat de jonge verzorger het luikje open staan en kan Kwek ontsnappen. Hij jaagt daarbij nog iemand de stuipen op het lijf en arriveert weer bij zijn eigen sloot. Na dit happy end komt de sombere moraal van het verhaal.
Kwek sprong in het water en vertelde aan de andere kikkers wat hij beleefd had maar op het einde zei hij: ga nooit de wereld in, want je krijgt toch alleen maar akeligheid.
Geen vrolijk personage, die Kwek. Een soort Diederik.

vrijdag 8 juli 2016

Een instructief gesprek met Diederik

Schrijven kan eenvoudig zijn als je de grote lijn van het verhaal kunt volgen. Die lijn kreeg ik deze week nog steeds niet helder. Vanochtend besloot ik daarom mijn hoofdpersoon Diederik op te zoeken. Hij opende de deur van zijn jarendertigwoning met een basgitaar in zijn hand en zei dat hij weinig tijd had. Claudia en hij traden die avond op met de oudelullenband en moesten oefenen. Wat wilde ik weten?

Vreemde vraag nu ik al zoveel scènes heb geschreven, maar wat vind jij zelf de essentie van je verhaal?
 “Een medisch probleem en een nieuwe baan confronteren me abrupt met het ouder worden. De opwaartse kracht is weg en mijn leven laat een neergaande trend zien. Ik raak in depressie. Tenslotte ontdek ik dat ik die trend wil en kan ombuigen en dat mijn omgeving me daarbij gaat helpen. Mijn krachten zijn afgenomen, maar ik kan ze effectiever inzetten en mijn levensgeluk herwinnen.”



Aan het begin van het verhaal ben je gelukkig?
“Best wel. Ik word dan zestig en heb een goed leven. Ik kan mezelf prima redden en heb anderen heel wat te bieden, als collega, als minnaar, als vriend. Er zijn wel negatieve ontwikkelingen, maar die ontken ik of wijt ik aan anderen.”
 Best wel gelukkig, dat klinkt mager.
“Zo gelukkig als voor mij mogelijk is. Ik heb zin in iedere dag. Dan ontdek ik op mijn zestigste verjaardag dat mijn ontlasting vreemd is. Dat kan wijzen op kanker en ik schrik me dood. Ik herstel me snel, maar de angst blijft terugkomen, net als de rare poep.”
Onsmakelijk, die aandacht voor de inhoud van de wc-pot.
“Er is veel verborgen leed op het kleinste kamertje. Denk ook eens aan zwangere vrouwen die…”
Liever niet. Je krijgt een nieuwe baan.
”Precies, op een jonge, absurdistische afdeling van de bank. Ik ben eerst erg kritisch en blaas hoog van de toren, maar kan mijn taken niet uitvoeren. Aanvankelijk vind ik de eisen ook onredelijk. Nog steeds vind ik continue bereikbaarheid  belachelijk en…”

Je had het over je falen in je nieuwe baan.
“Daar krijg ik veel kritiek, terwijl ik gewend ben aan respect en lof. Ik klaag tegen Claudia, maar die verwijt me negativiteit. Ik vind dat zij me onvoldoende steunt. Dat gevit ondermijnt de al sleetse relatie. Ik krijg potentiestoornissen, die ik mede wijt aan Claudia’s gedateerde kleding en haardracht. Soms kleedt ze zich sexy, maar dat is voor een gelegenheid, voor anderen.”
Het verhaal heeft een positief einde, maar wat je vertelt is allemaal negatief.
“Ja, mijn angsten blijken terecht. Ik heb kanker, ik raak mijn werk kwijt, Claudia gaat uit huis. Relationeel is het dieptepunt een gesprek op de Canarische eilanden. We staan op een zwart strand, een steile rotswand achter ons, de bulderende oceaan voor ons. Ik zeg dan dat leven mijn hobby niet is.”

 
Dat laat weinig ruimte voor een ombuiging van de negatieve trend.
“Mediterend in de magische kathedraal van Chartres krijg ik een eerste sprankje hoop. Dat ik meer kan zijn dan een speelbal van het lot en invloed heb op mijn levensgeluk. Op de laatste pagina blijkt dat ik inderdaad kanker heb, maar vertrouwde ik op de goede afloop. Terecht, anders stond ik hier niet.”  

vrijdag 1 juli 2016

Verre Himalaya geeft de gewenste afstand

Allereerst ging ik naar de Himalaya om de bergen en hun bewoners te leren kennen, maar als worstelende creatief had ik een ulterior motive. Ik hoopte even afstand te nemen van de eerste versie van Te grijs en de reacties daarop. De klagerige Diederik en de bitse Claudia moesten het maar even zonder mij doen. Na terugkeer uit Nepal zou ik de tekst met een frisse blik bekijken en scherp zien hoe ik haar kon herstructureren en uitbreiden tot een tweede, definitieve versie.  



Slapen in je vuile kleren
Afstand nemen is gelukt. Als de lezer een keer alles achter zich wil laten, kan ik een trek door het Rolwalingdal van harte aanbevelen. Stel je een woeste bergstroom voor die zich tussen steile bergwanden een weg baant. Op een paar plaatsen verbreedt het dal zich en daar zijn nederzettingen. De enige verbinding daartussen is een smal pad en daarover, beste lezer zwoeg je voort. De drager met de veertig kilo bagage is vooruit gesneld. In een oneindig lager tempo volg je hem. Met je partner en je sherpagids klim en daal je, klauter je over rotsblokken en balanceer je over wankele bruggetjes. Naarmate je stijgt, daalt de temperatuur. Eerst loop je dagen door bergbossen, maar uiteindelijk overschrijd je de boomgrens. Daar ligt op een kale vlakte tussen de steile bergen een groep huisjes van gestapelde stenen, donker, tochtige en kil. Je slaapt er met je ongewassen lijf in je vuile kleren, met een bivakmuts op tegen de kou.    

Adembenemende woestheid
’s Ochtends schijnt de zon en geniet je van de adembenemende woestheid van het landschap. Tegen de middag trekt het dicht en begint het te regenen. Je luncht met een bord rijst met linzensaus, drinkt een kop oploskoffie en gaat in bed een boek lezen op je e-reader. Voor de avond eet je een bord gekruide aardappelen en gaat opnieuw naar bed. Het getik van de regen is het enige geluid. Verkeer ontbreekt, het handjevol andere mensen zit binnen en de yaks staan stemloos in het veld. Gedachten worden schaars en gaan over de batterij van je hoofdlampje en warme sokken. In de lange uren in bed probeer je soms aan thuis te denken, aan je kinderen en vrienden en aan je werkzaamheden, maar het lukt niet. Het boek dat je leest dringt nauwelijks tot je door. Dat gaat over een wereld die je niks zegt, zozeer ben je in het hier en nu.   

Inspirerend bergvolk
Je kunt je voorstellen dat mijn stroom gedachten over Te grijs snel opdroogde. Ik had stiekem gehoopt op vlagen geniaal inzicht, maar die bleven uit. Tot dit moment heb ik het manuscript dicht gelaten. Misschien houd ik dat zo en schrijf ik uit mijn hoofd de tweede versie. Het is vreemd. De reusachtige bergen doordringen je van je nietigheid. Tegelijk laten de geharde bewoners je zien waartoe de mens in staat is. Als de Nepalezen kunnen leven en lachen in de Himalaya, dan moet ik toch in het comfortabele Nederland een in wezen simpel boek kunnen voltooien dat al half is.