zondag 19 augustus 2018

Te grijs Hfdst 17 Claudia gaat mee op hellevaart (17 mei)


Diederik is te slaperig om te vloeken, als hij ontdekt dat de cv het niet doet. Mechanisch zet hij de thermostaat lager en dan weer hoger. Hij haalt de stekker van de ketel uit de contactdoos en doet hem terug. Hij slaat met zijn hand op de ketel.
Pas dan uit hij een reeks verwensingen. Het is een zonnige lentedag, maar erg fris en sinds Claudia weg is, wil hij binnen het comfort genieten van een mediterrane temperatuur en geen kou lijden. Hij heeft toch al als een huis opgezien tegen deze dag, de dag vóór het vonnis van de oncologen. Dat dit een streng vonnis wordt, maakt hij op uit het advies van het ziekenhuis om een begeleider mee te nemen naar het gesprek. Dat wordt zijn zoon. Van Claudia heeft hij nog niks gehoord en hij zal niet de eerste zijn om te bellen.

Praktische aanpak
Nu hij zijn gemoed gelucht heeft, wordt hij praktisch. Hij zet de waterketel aan, zodat hij in ieder geval warme thee bij het ontbijt heeft. Dan gaat hij naar het zolderkamertje om het elektrisch kacheltje te zoeken, een overblijfsel uit een eerdere, cv-loze levensfase. Niets kunnen weggooien heeft zijn voordelen. Beneden gekomen stoft hij het apparaat af, sluit het aan en schakelt beide staven in. Even voelt hij  warmte, maar dat moet verbeelding zijn, want het zichtbare opgloeien blijft uit. Fuck!
Hij besluit de gaspitten in de keuken aan te doen en daar te ontbijten. Hij is halverwege zijn eerste boterham als de telefoon gaat, het vaste toestel, dus het zal een van zijn twee vrienden zijn die het mobiele tijdperk nog niet is binnengegaan. Een van hen is Piet en die heeft hij aan de lijn.

Dodencel
“Ik dacht wel dat je allang op zou zijn. Heb je nog wat geslapen?”
“Tegen de ochtend ben ik even ingedommeld. Het voelt alsof ik in de dodencel zit.”
“Zo snel gaat het nou ook niet met de ziekte, de dood is zelfs in het ergste geval nog ver weg. Ze kunnen meer dan je denkt. En wie weet, kunnen ze je gewoon genezen, net als ze mij weer gezond schijnen te maken. Ik merk daar overigens nog bitter weinig van.”
Hij lacht vreugdeloos en informeert dan wie er meegaat naar het gesprek.
“Als het moet, kan ik meegaan. Of je veel aan me hebt, is een tweede.”
Diederik vertelt dat zijn zoon overkomt.
“OK, en Claudia?”
“Ik kan moeilijk een beroep doen op haar plichtbesef. Als ik van de kanker genas, zou ik alsnog sterven van schuldgevoel.”
Nu lacht Diederik zonder plezier.

Niet flink, maar dom
Piet herhaalt zijn aanbod om mee te gaan, als de vlucht van Sebas vertraagd is of afgelast wordt.
“Dit soort gesprekken alleen doen is niet flink, maar dom. Bel me in ieder geval over de uitslag? Ik zou trouwens Claudia wel vertellen dat je morgen duidelijkheid krijgt.”
Diederik zegt dat hij erover na zal denken en ze hangen op. De keuken is intussen goed warm, maar stinkt naar verbrandingsgassen. Hij doet een nieuwe poging om de verwarming op te starten en belt dan een monteur die zegt dat hij waarschijnlijk pas de volgende dag kan komen.
“U bent niet de enige met een defecte installatie en mensen met een onderhoudsabonnement gaan voor.”

Hij heeft net besloten om een elektrisch kacheltje te gaan kopen als zijn mobiel gaat. Het is Sebas die de vroegst mogelijke vlucht heeft geboekt.
“Maar je weet het nooit met vliegen. Rukwinden, stakende piloten. Bel mama, voor de zekerheid.”
“Daar hebben we het al over gehad. Ik ga geen genadebrood eten. Eventueel gaat Piet met me mee.”
Hij hoort zijn zoon diep ademhalen. Dan zegt hij langzaam en nadrukkelijk. :
“Misschien lieve papa, heel misschien wil ze bij je zijn omdat ze van je houdt. Misschien aarzelt ze om je te bellen, omdat ze geen klachten en verwijten wil krijgen, niet meteen met oude koeien geconfronteerd wil worden en verzuchtingen dat het allemaal toch niks is.”
“Maar ik ben veranderd. Hoop ik.”
“Laat haar dat weten. Dat je begrijpt waarom ze het niet uithield, dat je een nieuwe start wil maken. Meer hoef je niet te doen.”

Zoon boos
Diederik sputtert tegen, herhaalt wat hij tegen Piet heeft gezegd. Hij merkt dat Sebas boos begint te worden, maar hij kan niet stoppen. Op een gegeven moment maakt zijn zoon een einde aan het gesprek.
“Pap, we zien elkaar morgen. En bel gewoon mama. Ze houdt van je, net als zoveel mensen, maar jij waardeert dat niet. Ik vraag me wel eens af of jij weet wat liefde is.”
Hij ademt weer diep en zegt dan: ”Tot morgen.”
Inderdaad houden verbazend veel mensen van hem, hij krijgt mailtjes, appjes, telefoontjes van ongeveer al zijn vrienden. Allemaal stellen ze hem gerust en vragen tegelijk met nadruk om een snelle rapportage van het vonnis. Ze begrijpen dat hij veel te verwerken krijgt en niet zit te wachten op een stroom telefoontjes. Het enige wat ze vragen is een paar regeltjes over de uitslag. Dat ze het ergste vrezen, is duidelijk. Hij belooft iedereen zo snel mogelijk uitsluitsel. De dag is al gevorderd als hij op zoek gaat naar een kacheltje en constateert dat die uit het assortiment zijn.
“Het is lente, meneer, we hebben nu de voorjaarscollectie.”
Hij gaat terug naar huis, eet een late lunch, beantwoordt nog wat berichtjes.

Oude foto
Zoals gewoonlijk in dit soort onduidelijke situaties gaat hij schoonmaken, beeldjes oppoetsen, schilderijlijstjes schoonmaken. Eén ervan omlijst een foto van hem en Claudia, ze zitten in een bos op dorre bladeren, hij de benen met soldatenkistjes voor zich uitgestrekt. Zij leunt tegen hem aan, haar tanklaarzen vallen buiten de foto. Hun haren zijn even lang, hun kleren lijken op elkaar, ze zijn allebei mooie jonge mensen, ze stralen saamhorigheid uit, waren toen al een stel.
Plotseling mist hij haar heftig, voor het eerst sinds ze weg is. Hij wil haar spreken, in zijn armen sluiten, samen met haar een nieuwe fase ingaan, hoe moeilijk die ook worden mag. Hij pakt zijn mobiel om te bellen, maar ziet daar toch van af. Hij zal blij zijn om haar stem te horen, maar wat dan? Zal de vonk overspringen, van hem naar haar en omgekeerd? Sebas heeft makkelijk praten over liefde. Die moet je wel vorm geven, je moet erop vertrouwen dat de ander je begrijpt en de laatste periode was Claudia vaak een vreemde voor hem.
Hij kijkt uit het raam, waar een dik ingepakt stel voorbij fietst. Zij verliest haar muts en ze gaan beide terug om hem te  halen. Hij is eerst en als hij hem overhandigt, lachen ze allebei.
Het verlangen naar Claudia wordt Diederik te machtig. Na enige aarzeling tikt hij een kort berichtje.
“Heb morgen vroeg gesprek met specialist. Je hoort nog van me.”

Koffertjes gepakt
Hij verzendt de minimalistische boodschap en voelt zich een stuk beter, zij het dat het huis sterk begint af te koelen. Dan pas valt zijn oog op de open haard, die er voor de  gezelligheid is, maar natuurlijk wel warmte geeft. Hij maakt een vierkant van blokken hout, legt proppen krant en takjes in het midden en steekt die aan. Het hout is droog en weldra kan hij zijn voorkant koesteren in de gloed. Hij is bang voor wat komen gaat, maar voelt dat hij een stap heeft gezet naar een nieuw leven, dat ondanks de medische ellende de moeite waard is geleefd te worden. Dan gaat zijn mobiel, het is Claudia. Voor hij iets kan vragen, antwoordt ze:
“Ha, Rik, ik heb mijn koffertjes gepakt en kom eraan. Als jij door de hel moet, ga ik met je mee.”     
   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten